Zelfportretten van Rembrandt tot Willink
Zelfportretten van onder anderen Rembrandt, Moses ter Borch, Leendert van der Cooghen, Wouter Johannes van Troostwijk, Käthe Kollwitz, Jan Toorop, Oskar Kokoschka en Carel Willink zijn te vinden in de prentenkabinetten op elke verdieping van het museum.
Vermoeide voeten
Lachend zelfportret, Moses ter Borch, ca. 1660 - 1661Er is één model dat altijd beschikbaar is, nooit klaagt over vermoeide voeten, niet zeurt om meer loon en bereid is elke denkbare pose of gelaatsuitdrukking aan te nemen: de kunstenaar zelf. Maar de réden dat kunstenaars zichzelf vastlegden, verschilde in de loop der eeuwen wel degelijk. In de 17de eeuw onderscheidden zelfportretten zich soms nauwelijks van de formele portretten van deftige burgers die kunstenaars maakten. Moses ter Borch deed dat anders. Hij tekende zichzelf in 1660 met een vrolijke uitdrukking en open mond, uitzonderlijk voor die tijd. Zeven jaar eerder tekende de 21-jarige Leendert van der Cooghen zich als een intens turende jongeman met broeierige blik. Hij hoefde geen opdrachten binnen te halen want hij was van een zo goede komaf dat hij geheel vrij zijn kunstenaarsschap kon beoefenen. Voor wie die vrijheid niét had was het zelfportret vaak een visitekaartje voor toekomstige opdrachtgevers: Kijk, dit is mijn vakmanschap!
Rembrandt: koning van de selfie
Soms onderzoekend, geconcentreerd en indringend, soms met jeugdige overmoed, vrolijk en ontspannen, meestal alleen maar soms ook met vrienden en familie. Rembrandt van Rijn is ook hier een uitzondering: hij bestudeerde zijn gehele carrière zijn eigen beeltenis en geen Noord-Nederlandse kunstenaar in de 17de eeuw heeft zoveel ‘selfies’ getekend, geëtst en geschilderd.
Vooruitstekende onderlip
Wouter Johannes Van Troostwijk, ca. 1792In de 19de eeuw gingen kunstenaars zichzelf informeler vastleggen. De kerst- of nieuwsjaarkaart met een foto van de hele familie erop is tegenwoordig populair, maar al in 1807 wenste Johann Andreas Boerner (1785-1862) zijn vrienden en familie een goed nieuwjaar met een afbeelding van zichzelf. Hij komt net een kamer binnen via de deur die hijzelf net heeft geopend. En op het zelfportret van Louis Moritz (1773-1850) is zijn hond belangrijker dan de eigenaar. De eerste heeft zijn tong uit zijn bek, de tweede een gestoppelde kin, een grote neus en dikke lippen. Ook Wouter Johannes van Troostwijk (1782-1810) maakte zich op zijn indringende selfie niet mooier dan hij in werkelijkheid was: zijn vooruitstekende onderlip is goed te zien. Het vrij sombere zelfportret van de Duitse kunstenares Käthe Kollwitz (1867-1945) sluit aan bij de thematiek in haar werk: oorlog, dood en ellende. Maar ook maakte ze haar hele leven zelfportretten. In de ets uit ca. 1893, geïnspireerd door een zelfportret van Rembrandt, is een zwaarmoedige sfeer te voelen.
Natuurlijke aureool
In de twintigste eeuw wordt het zelfportret nog veel vrijer. Beeldhouwster Lotti van der Gaag in 1974 zette met krijt en aquarel op onorthodoxe wijze een fantasievol zelfportret neer. De lithografie uit 1923 van de Oostenrijkse expressionist Oskar Kokoschka (1886-1980) toont hem als een kruising tussen mens en dier. Maar kunstenaars keerden ook weer terug naar hun middeleeuwse voorbeelden. Wim Schumacher (1894-1986) gaf zijn zelfportret een diffuus stralend licht mee en een natuurlijk aureool rondom zijn hoofd. De jonge Carel Willink (1900-1983) tenslotte tekende zichzelf samen met een schedel die verwijst naar zijn eigen sterfelijkheid (het zogenaamde ‘memento mori-stilleven’).
Deze presentatie is samengesteld in herinnering aan Jacqueline de Raad (1961-2015), conservator laat 19de- en 20ste-eeuwse prenten en tekeningen (2008-2015).
De Selfies op Papier zijn tijdens de wintermaanden te vinden in de prentenkabinetten van het museum, m.u.v. het prentenkabinet van de Middeleeuwen en Renaissance.