Het Griekse woord prophètès betekent 'voorspeller'. In de Bijbel spreken profeten uit naam van God en doen ze voorspellingen. Sommige zijn concreet, zoals Jesaja’s voorspelling die de komst van een verlosser (Christus) aankondigde. De vaagheid van veel profetische teksten gaf ruimte aan theologen, die in profetieën uit het Oude Testament als vooraankondiging zagen van gebeurtenissen in het Nieuwe Testament.
Van de profeten zijn vooral Mozes, Jona (in de vis) en Daniël (in de leeuwenkuil) in de kunst voorgesteld, naast Elia, Jesaja en Jeremia. Deze laatste waarschuwde het joodse volk om God te gehoorzamen, waarop de koning van Judea hem gevangen zette. Jeremia’s voorspelling kwam uit: Jeruzalem werd verwoest. In sommige voorstellingen zit Jeremia treurend tussen de puinhopen van de stad.
Het Nieuwe Testament kent als profeet Johannes de Doper en een profetes, Anna. Zij herkende de door Johannes aangekondigde verlosser in de kleine Jezus, toen zij hem met Maria en Jozef in de tempel ontmoette.