Oorspronkelijk was Dionysos de Griekse god van de vruchtbaarheid. Later werd hij vooral bekend als god van wijn en plezier. De Romeinen noemden hem Bacchus. Dionysos was de zoon van oppergod Zeus en koningsdochter Semele. Hij maakte vele reizen. Overal waar hij kwam plantte hij wijnstokken en leerde hij de mensen van alles over de wijncultuur. Op zijn reizen werd Dionysos vergezeld door saters (demonen) en 'maenaden' of 'bacchanten': bezeten vrouwen die zich overgaven aan de extase.
De verering van Dionysos ging doorgaans gepaard met veel drankgebruik en wilde taferelen, vandaar ons woord 'bacchanaal' voor een feest met veel drank en uitspattingen. Aanvankelijk werd Dionysos vaak afgebeeld als een waardige oudere man met een baard, later als een schone, naakte jongeling of als klein, dik mannetje. Een vat wijn in de buurt, een tros druiven in zijn hand of een krans van wijnbladeren op zijn hoofd ontbreken zelden.