Geschiedenis van het Rijksmuseum
Van 1800 naar 2013
Het Rijksmuseum opende, als Nationale Kunstgalerij, voor het eerst in 1800 zijn deuren. Het was toen gevestigd in het Huis ten Bosch in Den Haag. De collectie omvatte voornamelijk schilderijen en historische voorwerpen. In 1808 verhuisde het museum naar de nieuwe hoofdstad Amsterdam, waar het gevestigd werd in het Paleis op de Dam.
Na het aantreden van koning Willem I kwamen de schilderijen met de nationale prentencollectie in het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal terecht en gingen de overige voorwerpen terug naar Den Haag. Het huidige gebouw werd in 1885 in gebruik genomen. Hierin werd ook het in Den Haag gevestigde Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst opgenomen, dat de basis zou vormen voor de latere afdelingen Nederlandse Geschiedenis en Beeldhouwkunst & Kunstnijverheid.
Het begin
Op 19 november 1798, ruim drie jaar na de stichting van de Bataafse Republiek, besloot de regering op voorstel van Isaac Gogel naar Frans voorbeeld een nationaal museum op te richten. Hierin werden in eerste instantie de restanten van de stadhouderlijke collecties in opgenomen, samen met allerlei voorwerpen die afkomstig waren van staatsinstellingen. Op 31 mei 1800 opende de Nationale Kunstgalerij voor het eerst zijn deuren. Er waren toen ruim 200 schilderijen en historische voorwerpen te zien. Samen met de eerste directeur, C.S. Roos, zorgde Gogel in de jaren hierop voor tal van aankopen. De eerste aankoop, De Zwaan van Jan Asselijn, werd voor 100 gulden gekocht en geldt nog steeds als een van de topstukken van het Rijksmuseum.
Verhuizing naar Amsterdam
In 1808 verhuisden de collecties op bevel van de nieuwe koning Lodewijk Napoleon naar Amsterdam, dat de hoofdstad van het Koninkrijk Holland werd. De kunstwerken en voorwerpen werden ondergebracht in het Paleis op de Dam, het voormalige Amsterdamse stadhuis. Daar werden ze verenigd met de belangrijkste schilderijen van de stad, waaronder de Nachtwacht van Rembrandt. In 1809 opende het Koninklijk Museum op de bovenverdieping van het paleis zijn deuren.
Enkele jaren nadat Willem I als nieuwe koning in 1813 naar Nederland was teruggekeerd, werd het museum als 'Rijks Museum' samen met de uit Den Haag afkomstige nationale prentencollectie overgebracht naar het Trippenhuis, een 17de-eeuws stadspaleisje aan de Kloveniersburgwal waar de latere Koninklijk Nederlandse Academie van Wetenschappen toen al gehuisvest was. Tot verdriet van directeur Cornelis Apostool werden onder meer de historische voorwerpen in de jaren 1820 aan het inmiddels in Den Haag opgerichte Kabinet van Zeldzaamheden toegewezen. In Haarlem kwam in 1838 in Paviljoen Welgelegen een apart museum voor moderne, 19de-eeuwse kunst. Anders dan onder Lodewijk Napoleon werden in die tijd vrijwel geen grote aankopen gedaan.
De kathedraal van Cuypers
Het Trippenhuis was als museum ongeschikt. Velen vonden bovendien dat Nederland een echt nationaal museumgebouw moest hebben. Maar pas in 1876 kon na jarenlang gedoe met de bouw hiervan begonnen worden. De architect, Pierre Cuypers, had voor het Rijksmuseum een ontwerp in historische stijl gemaakt, een mengeling van gotiek en renaissance. Menigeen was hier niet gelukkig over en vond het gebouw te middeleeuws en te weinig écht Nederlands. In 1885 werd het officieel geopend.
Behalve de schilderijen en prenten uit het Trippenhuis kwamen bijna alle oudere schilderijen van de Stad Amsterdam in het Rijksmuseum te hangen, waaronder schilderijen als Rembrandts Joodse bruidje die de bankier A. van der Hoop aan de stad had nagelaten. Uit Haarlem werd de verzameling 19de-eeuwse kunst aan het museum toegevoegd. Ook een belangrijk deel van het Kabinet van Zeldzaamheden, dat inmiddels was opgegaan in het nieuwe Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst, kwam weer naar Amsterdam terug.
Renovaties
Omdat de collecties voortdurend groeien en museale inzichten doorlopend veranderen, is in de loop van de tijd nogal veel aan het Rijksmuseumgebouw gesleuteld. Zo werden tussen 1904 en 1916 aan de zuidwestzijde zalen aangebouwd, de huidige Philipsvleugel, die deels bedoeld waren om de collectie 19de-eeuwse schilderijen in onder te brengen die het echtpaar Drucker-Fraser het museum had geschonken. In de jaren 1950 en 1960 werden de oorspronkelijke twee binnenhoven volgebouwd om meer zaalruimte te creëren.
In 1927 was onder het bewind van hoofddirecteur Schmidt-Degener het Nederlandsch Museum opgesplitst in de afdelingen Vaderlandse Geschiedenis en Beeldhouwkunst & Kunstnijverheid. Na 1945 werden zij in aparte delen van het gebouw ondergebracht. In de jaren 1950 ontstond voorts de afdeling Aziatische Kunst als gevolg van de onderbrenging van de collectie van de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst.
Vooral in de jaren ’70 bereikte het aantal bezoekers recordhoogtes, tot bijna anderhalf miljoen per jaar. Het gebouw ging steeds minder voldoen aan de moderne eisen die aan een museum moeten worden gesteld.
Verder met Cuypers
Bij de laatste renovatie kreeg het gebouw de oorspronkelijke structuur van Cuypers terug. Uit de binnenhoven zijn de bebouwingen verdwenen. Schilderkunst, kunstnijverheid en geschiedenis zijn niet meer in aparte delen van het gebouw te zien, maar tonen in één chronologisch circuit gezamenlijk een verhaal over de Nederlandse kunst en geschiedenis.
Ook op allerlei andere terreinen is het gebouw gemoderniseerd, terwijl het tegelijkertijd van binnen weer meer het gebouw van Cuypers is geworden: ‘Verder met Cuypers’, noemt het Rijksmuseum dit. Het nieuwe Rijksmuseum zal zo een schitterend museum voor de bezoeker van de 21ste eeuw zijn!