Met zijn Zelfportret heeft Jan Steen zich één keer in zijn leven weergegeven als een geslaagd lid van de maatschappij. Niets verwijst hier naar zijn kunstenaarschap, of het moet de slechts summier aangeduidde rechterhand zijn, de wel vaker op zelfportretten ontbrekende hand van de schilder. Het Zelfportret is echter ook het bewijs dat de talloze grappige koppen op zijn schilderijen inderdaad op het eigen uiterlijk zijn gebaseerd. Het schilderij heeft bij tal van auteurs waarderend of juist afwijzend commentaar opgeroepen. Kunsthandelaar John Smith bijvoorbeeld was er in 1833 niet erg gelukkig mee en noteerde "This is an indifferently painted picture." Oud- directeur Wilhelm Martin van het Mauritshuis daarentegen zag er alle psychologische kwaliteiten van de schilder in tot uiting komen: "wát een verstandige kop, welk een menselijke waardigheid, welk een doordringende schildersblik!" Na de ingrijpende restauratie die het schilderij in 1995 heeft ondergaan, zijn deze interpretaties in een geheel ander daglicht komen te staan. We moeten nu concluderen dat Steen een pittig geschilderd zelfportret heeft afgeleverd, dat echter door de talrijke veranderingen die door hem zelf zijn aangebracht, een nogal verwarrend beeld oplevert. Steen heeft zichzelf weergegeven met de rechterarm over de rugleuning van een stoel, staand voor een balustrade met uitzicht over een landschap, dat vlot en gedeeltelijk nat in nat geschilderd is en merkwaardigerwijs aan het werk van zijn schoonvader Jan van Goyen herinnert. Links achter hem is een rood gordijn geschilderd met, zoals dat vaker kan worden gesignaleerd, een kwastje aan een gordijnkoord. Rechts van het gordijn is een stuk muur door Steen zelf met het landschap overschilderd. Landschap en gordijn waren vóór de restauratie overschilderd met een onduidelijk landschap en een ongedifferentiëerde donkerbruine achtergrond, die als een donkere wolk om het hoofd van de kunstenaar was aangebracht. In de huidige toestand steekt die kop prachtig tegen het gordijn af -- de ongelukkige overgang tussen hoofd en achtergrond verdween en er kwamen zelfs enkele krullen van het haar te voorschijn -- maar de balustrade vindt, vreemd genoeg, links geen voortzetting. Steen draagt een zwart lakens pak met een strikje aan de schouder en een brede witte bef; het is het portret van een krachtige, zelfbewuste man die met een forse dosis spot in het leven staat. De veranderingen die Steen heeft aangebracht zijn zeer ingrijpend geweest. Het portret was aanvankelijk groter opgezet, vermoedelijk zo groot dat er geen plaats meer voor de handen was. Een nadrukkelijk pentimento bij de rug en de veranderingen bij de armen maken dit aannemelijk. Wat de costumering betreft is hij twee keer van gedachten veranderd. Aanvankelijk portretteerde hij zichzelf met een zeer brede bef, min of meer in de huidige vorm, maar dan veel groter. Vervolgens mat hij zich een cravate aan, een om de hals geknoopte doek volgens een omstreeks 1668 opgekomen mode, en uiteindelijk kleedde hij zichzelf in de nu zichtbare bef. Op het infraroodreflectogram zijn de drie versies van de kraag goed te zien (afb. 1). Ook het gezicht veranderde sterk; het linker oog was aanvankelijk wat groter, en hoger geplaatst. Door de wijziging is het hoofd iets minder en face weergegeven en bij de mond zijn drie lippen te zien, waarbij vermoedelijk de onderste twee een eerdere versie weergegeven. Het lijkt alsof de kunstenaar lacht en daarbij de tanden ontbloot. Waarschijnlijk liet de kunstenaar aanvankelijk een sterker krullende mond zien, waarna deze vrolijke gelaatsuitdrukking heeft moeten wijken voor een wat fijnzinniger, spottende glimlach. Het fors opgezette, zeer direkte portret heeft uiteindelijk plaats gemaakt voor een elegantere versie, een portret waaruit een wat meer subtiele scepsis spreekt. Als klassiek, voornaam ogend portret is het schilderij in het oeuvre van Steen een uitzondering. Het sluit in stilistisch opzicht aan bij het werk van gerenommeerde portretschilders van zijn tijd, van wie in dit verband Bartholomeus van der Helst (1613-1670) vaak is genoemd. Groter nog is de verwantschap met het werk van de destijds in Amsterdam werkzame, maar uit Leiden afkomstige Abraham van den Tempel (1622/23-1672), zoals duidelijk wordt uit het verwante, met bravour en zonder een al te nadrukkelijke stofuitdrukking uitgevoerde mansportret in Napels (afb. 2). De kunstenaar heeft zichzelf talrijke malen op zijn eigen schilderijen weergegeven. Zijn aanwezigheid -- soms de toeschouwer aanziend en zo tot commentaar uitnodigend, vaak ook participerend in luimige situaties - heeft op veel auteurs inspirerend gewerkt. Van de talloze zelfportretten komt die op de Antonius en Cleopatra (p. 11, afb. 1) het meest nabij. De in het infraroodreflectogram zichtbare kop herinnert echter ook aan de algemeen als zelfportret herkende man in de Slapende vrouw en rokende man in de Hermitage (p. 12, afb. 3). Het Zelfportret is vaak in het midden van de jaren zestig gedateerd. De nieuwe gegevens over de kleding, waarbij met name de weggeschilderde cravate die pas op het laatst van de jaren zestig in de mode kwam, maken evenwel een ontstaan omstreeks 1670 of iets later waarschijnlijk. Misschien vormden de gebeurtenissen in die tijd een verklaring voor Steens gedaanteverwisselingen. Zijn vrouw en ouders kwamen rond 1670 te overlijden. Wellicht heeft hij aanvankelijk een gebruikelijke platte kraag geschilderd om die omstreeks 1669 te vervangen door de modieuze cravate, waarna hij, door de rouw omstreeks 1670 gedwongen, terugkeerde naar een wat meer conservatieve dracht. (Tekst tentoonstellingscatalogus 1996, cat. nr. 40)