Het Rijksmuseum maakt gebruik van cookies. Een cookie is een klein tekstbestand dat een website op uw computer of mobiel toestel opslaat wanneer u onze site bezoekt. Meer weten? Lees ons cookiebeleid.
etiket, op het rolpaard: ‘786’, voormalig inventarisnummer
Omschrijving
Gepolychromeerd model van een kanon op rolpaard. De 49 cm lange houten loop is zwart, rood en wit geverfd en heeft een kaliber van 21 mm. De druif heeft een extra lange hals waarop een percussieslot gemonteerd is door middel van een beugel. De kop van de hamer heeft de vorm van een bek en valt rond het zundgat, zodat de vuurstraal die uit het zundgat komt de hamer niet terugslaat. De hamer draait in een vork van de beugel, waarin een tuimelaar is aangebracht met het aftrektouw lopend door een schijf. Het rolpaard is groen geverfd. De wangen, met drie trappen en een ellipsvormige uitsnede onderaan, staan achter verder uit elkaar dan voor en zijn verbonden verbonden door een schuin kalf en de aslijven. De zoolplaat verbindt voor- en achteraslijf. Het rolpaard heeft een borststuk met borstklep; stelwig en stelblok ontbreken. De houten wielen zijn dubbel en alle van dezelfde doorsnede. Schaal 1:6 (schatting).
hoogte 24,5 cm × breedte 49 cm × diepte 22,5 cm verpakking: hoogte 6 cm × breedte 54 cm × diepte 41,5 cm
Toelichting
Het kanon is waarschijnlijk een 12 ponder. Geen van de archiefverwijzingen slaat op dit specifieke model. Het percussieslot is een prototype, dat niet gevolgd is; er werd in Nederland vanaf 1835 met percussiesloten geëxperimenteerd.
Jean Boudriot, 'L'Artillerie de mer de la marine française 1674 - 1856', Triton, Supplement de Neptunia (1968) nr. 91, p. 2-10 [vergelijk].
H. van Goens, Handleiding tot de kennis van de zeeartillerie, Rotterdam 1861-1865, p. 589 ff., pl. XVIII, afb. 107.
L.K. Turk, Gegevens en tekeningen van geschut en munitie, verstrekt op verschillende schepen en sloepen van de Koninklijke Marine, c. 1848, Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam MS 359.
J.N. Calten, Leiddraad bij het onderrigt in de zee-artillerie, Delft 1832, p. 44, 86 ff., pl. III.