Op dit kleine schilderij heeft Jan Steen op geestige en overtuigende wijze het portret met het genrestuk gecombineerd. De bakker, Arend Oostwaert blijkens het opschrift aan de achterzijde van het schilderij, komt in zijn beroepskledij naar buiten gelopen met een vers gebakken brood op een zogeheten schieter. Door het blazen op een hoorn laat de bakker weten dat het verse brood gereed is, een werkje dat hij hier aan een jongetje heeft gegund. Volgens het achttiende- eeuwse opschrift is dit kind een zoon van Steen en in dat geval zou het de in 1658 zeven jaar oude Thaddeus moeten zijn. In de deur van de winkel staat de vrouw van de bakker, Catharina Keyzerswaert, een identificatie die alweer aan het oude opschrift is ontleend. Zij toont een beschuitbolder of zottinnekoek, die zij genomen heeft uit een mand. Steen heeft daar overigens een fraaie craquelure op een beschuit geschilderd, een detail waarvan hij zelf ongetwijfeld de humor heeft ingezien. In de stillevenachtige uitstalling van het brood neemt een staande duivekater een opvallende plaats in. Erboven zijn krakelingen opgehangen, op de plaats waar doorgaans een uithangbord hangt. Achter de bakker liggen kadetjes op een rek, pal boven de hoorn van de jongen. Dit beeldgrapje zal Steen niet voor niets hebben uitgehaald; vermoedelijk moet nu eens niet worden gedacht aan zeepbellen blazende jongetjes -- homo bulla wordt in dit geval: de mens is een kadetje -- maar aan de cornucopia, de hoorn des over- vloeds, die bij de bakker met brood is gevuld. De vrouw en de jongen gaan opvallend netjes gekleed, zeker in vergelijking met de bakker. Bij de kleding van de vrouw maken enkele wijzigingen of pentimenti duidelijk dat Steen haar aanvankelijk in kleurrijker kledij heeft willen portretteren. Ook stond aanvankelijk het hemd van de bakker wat minder open, terwijl een andere wijziging het perspectief van het houten pothuis betreft, dat aanvankelijk veel meer van opzij was gezien. Dergelijke aspecten maken duidelijk dat we het tafereeltje niet al te letterlijk als een spiegel van de dagelijkse werkelijkheid mogen opvatten. Dit blijkt overigens ook uit de zorgvuldige enscenering van de broodwaren, waarbij het brood op de schieter moeiteloos in het stilleven is opgenomen. Het uit 1738 daterende opschrift aan de keerzijde van het paneel is in het verleden helaas met nogal wat fouten getranscribeerd en is tegenwoordig op essentiële plaatsen onleesbaar. De aanwijzingen die het bevatte, waren opmerkelijk nauwkeurig. "Ruim 79 Jaaren geleden", zoals tot nu toe gelezen werd, heeft geleid tot een datering van het schilderij in 1658. Helaas spreekt de eerste transcriptie uit 1808 al van "70 Jaaren geleden"; misschien heeft er vroeger inderdaad 79 gestaan, maar thans is nog slechts een 0 als laatste cijfer te zien. De bakker en zijn vrouw waren in Leiden op 18 augustus 1657 in ondertrouw gegaan en vervolgens op 7 september van dat jaar in Utrecht gehuwd, waardoor het waarschijnlijk is dat het paar zich ter gelegenheid van ondertrouw of huwelijk heeft laten portretteren. Ook in stilistisch opzicht is een datering in de late jaren vijftig het meest waarschijnlijk. In verband met de tijd van het jaar waarin het huwelijk plaatsvond is het overigens twijfelachtig of aan de gevel van de bakkerij wel de afgebeelde wijnranken hebben gehangen. Wellicht kan hieraan een allegorische betekenis worden toegekend; de ranken zouden in dat geval naar de huwelijkstrouw kunnen verwijzen. Echter, op andere schilderijen van bakkers voor hun winkel komen ook wijnranken voor zonder dat de bakker daarop door zijn echtgenote wordt vergezeld; voorbeelden daarvan zijn te vinden in het werk van Adriaen van Ostade en Gabriël Metsu. Overigens kunnen ook wijnranken op tal van andere schilderijen worden aangewezen, waarbij ze vaak de toegang tot herbergen omkransen. Zo wordt het raam op Steens Rederijkers door wijnranken bekroond, waar ze ongetwijfeld verwijzen naar het geestrijke vocht dat rederijkers bij voorkeur tot zich namen. De eveneens zeer nauwkeurige aanduiding van zijn adres op het opschrift betekent niet noodzakelijk dat de bakker daar ook heeft gewoond in de tijd dat zijn portret werd geschilderd. Bij zijn ondertrouw gaf Oostwaert als verblijfplaats de Coornbrugsteeg op. Ongetwijfeld is Oostwaert op een zeker moment verhuisd van de Coornbrugsteeg naar "de Rijn", maar of dat al kort na zijn huwelijk is gebeurd of wat later -- zo nauwkeurig zijn familietradities doorgaans niet -- valt te betwijfelen. Het adres "aan de Rijn" kan overigens worden gelokaliseerd aan de huidige Leidse Aalmarkt, tussen de Vrouwensteeg en het Gasthuis (ofwel het Catharinagasthuis) dat een groot gedeelte innam van het blok dat tegenwoordig door de Stadsgehoorzaal wordt beheerst. De ongewoon precieze datering op het opschrift, aannemende dat er "ruim 79 Jaaren" heeft gestaan, hangt stellig samen met de leeftijd van de kinderen van het echtpaar: de schrijver ervan heeft ongetwijfeld gewe- ten dat het schilderij kort vóór of na het huwelijk van zijn ouders werd geschilderd. Het opschrift is tevens van belang om de opmerking over de identiteit van het jochie, dat door Steen als een extra genre- element is toegevoegd. Dat al zo vroeg figuren op Steens schilderijen werden geassocieerd met zijn gezin is belangwekkend; voor de familie Oostwaert zal het echter vooral van belang zijn geweest te hebben vastgelegd dat hier niet een van de kinderen van het bakkerspaar is weergegeven. Steen heeft zich veel moeite getroost de stenen van de gevel, die overigens in alle opzichten onduidelijk blijft en zelfs herinnert aan de vreemde bouwsels die Pieter Aertsen en zijn zoons in hun genretaferelen plachten te schilderen, stuk voor stuk weer te geven. Daarin doet het stuk denken aan de Rederijkers (cat. 24), waar de weergave van de muur tot een wezenlijk deel van het schilderij is geworden en wellicht met een knipoog verwijst naar de naam van de kunstenaar. Steen is niet de eerste geweest die een bakker in z'n alledaagse plunje heeft weergegeven. Hoewel we in gemoede mogen aannemen dat Adriaen van Ostade hem hierin voor is gegaan, valt dit niet gemakkelijk te bewijzen. De twee schilderijen met dit onderwerp die we van deze meester kennen, zijn immers niet gedateerd. Het meest nabij komt Ostades Bakker met een jonge klant in Sint-Petersburg (afb. 1). Weliswaar blaast de bakker daar zelf op zijn hoorn, maar de aanwezigheid van het kind en de omkransing van de deuropening met wijnranken maken de verwantschap met Steens schilderij opmerkelijk groot. Bij de door Adriaen van Ostade weergegeven bakkers krijgen we de indruk dat een niet specifieke vertegenwoordiger van deze beroepsgroep is afgebeeld. Ostades broer Johannes was echter bakker en daarom is wel aangenomen dat deze is geportretteerd. Een verwant identificatieprobleem doet zich voor bij de Hoornblazende bakker uit 1650 van Christiaen van Couwenbergh (afb. 2). Dat schilderij is wel gezien als een zelfportret, maar het zou ook heel goed een Haagse bakker kunnen zijn, die door Couwenbergh is weergegeven met de voor hem gebruikelijke overmaat aan eigen stijlkenmerken. Dit is overigens een schilderij dat Steen gezien kan hebben, omdat hij in 1650 in Den Haag woonachtig was. Steen heeft in de jaren omstreeks 1660 verschillende malen beroepen verbeeld, waarbij zijn werk soms een grote verwantschap met dat van Gabriël Metsu vertoont; men denke daarbij aan Steens Pluimveeverkoper, zijn Visverkoper en aan zijn Kinderen op de markt. Een schilderij met een melkboer (afb. 3), waarin op de achtergrond een hoornblazende bakker te zien is, herinnert in feite sterker aan Adriaen van Ostades bekende ets dan het onderhavige schilderij. Het blazen op de bakkershoorn vond in de negentiende eeuw nog plaats, 's ochtends, als het verse brood gereed was en 's avonds, als de halvestuiverbroodjes te koop waren. Ook in het begin van onze eeuw bleef het nog enige tijd in gebruik. Het verdwijnen van deze gewoonte als gevolg van de bakkerijwet in 1912 heeft ook geleid tot het in onbruik raken van aardige kinderversjes. (Tekst tentoonstellingscatalogus 1996, cat. nr. 8)