Our website uses cookies. A cookie is a small text file which will be saved on your computer or mobile device when you visit our website. More information? Read our cookie policy.
inscription: ‘AURICULIS MIDAE NON MUSICA GRATIOR ULLA ESTA’
number: ‘48’
inscription: ‘Tred all her by seht wer der schönst sy, aber zelt mich auch frij, ich bin der bas in der cantrij,’
collector's mark: Lugt 240
Description
In het midden staat een clavichord waarin katten en honden opgesloten zitten. Het instrument wordt "bespeeld" door op hun poten te tokkelen en aan hun staarten te trekken. De nar naast het fantasieinstrument is zijn luit nog aan het stemmen. De zanger houdt zijn muziekblad ondersteboven, zodat de lezers kunnen zien dat er een vierstemmig lied wordt gezongen.
In tegenstelling tot het musicerend gezelschap dat de Bry eerder in zijn serie toonde (nr.7) gaat het hier niet om de verheven harmonie, maar om de wanklank in de muziek. Met deze vorm van "toonkunst" worden waarschijnlijk de disharmonische, "duivelse" klanken bedoeld die werden geproduceerd door rondtrekkende muzikanten, die als drinkende en potverterende lieden slecht stonden aangeschreven.
Bijbehorende tekst van epigram in album: In Summa wie mans mit ihm treibt/ Auff seiner Geigen er doch bleibt.: Drumb wir es so befehlen thun/ Dem lieben Gott/ der helff uns nun/ Dasz wir das Mittel treffen eben/ Und so beschliessen unser Leben. Afkomstig uit: Emblemata Saecularia. Mira et iucunda varietate seculi huius mores ita experimentia (...). 1e druk. Frankfurt am Main: J.T. de Bry en J.I. de Bry, 1596.