Description
De ronde, balustervormige kan rust op drie poten. Hij heeft drie kranen, twee oren en een los deksel. De gegoten, gebogen poten eindigen onderaan in met bolle ribben versierde voluten en splitsen zich van boven, waar zij de kan stutten, in twee voluten, de een naar voren gericht en de ander naar achteren. De poten zijn elk rondom versierd met twee velden van aaneengesloten groeven, waartussen een gladde band op een geponste grond. De naar voren gerichte voluut aan de bovenzijde is met bladmotieven versierd. Rond de bolle buik loopt een brede rand van afwisselend smalle godrons en door bladkelken bekroonde ribben op een geponste grond. De rand wordt op drie plaatsen onderbroken door een gegoten, opgelegde, door bladeren omgeven mannenkop, die een kraan in de mond houdt. Elke kraan bestaat uit een rond gedeelte, een kubusvormige verbreding versierd met rozetten, en een achthoekig, gebogen voorstuk, bij de aanzet en bij de opening omgeven door een profiel. In de verbreding past het kraantje met een gegoten greep in de vorm van een op een schelp blazende meerman, en een druppelvormige afsluiting aan de onderzijde. De buik wordt door een profiel gescheiden van het gewelfde, zich verjongende bovengedeelte. Dit wordt geleed door een gegoten, opgelegd profiel, dat aan beide zijkanten een door bladvoluten bekroonde, geschulpte boog vormt. Aan voor- en achterzijde is boven dit profiel een gegoten, door bladvoluten omlijst schild opgelegd, met een cabochon op een geponste grond. Het bovengedeelte wordt bekroond door een gladde rand die zich verbreedt naar een bolle band, versierd met geslingerde linten waartussen bladrozetten op een geponste grond, en daarboven de hol gewelfde mondrand. De gegoten, vloeiend gevormde, uit een S- en een C-voluut opgebouwde oren zijn versierd met bladvoluten en een snoer van groter wordende parels. De onderrand van het deksel wordt gevormd door afwisselend enkele en dubbele godrons. Daarboven is het deksel opgebouwd uit een ingesnoerd gedeelte, een bolle band versierd zoals de band langs de bovenzijde van de kan, en een gewelfd, zich verjongend gedeelte dat door een verbrede ring wordt gescheiden van de gewelfde bovenzijde. Deze is, net als de buik van de kan, versierd met afwisselend godrons en ribben met bladkelken op een geponste grond. Het deksel wordt bekroond door een op een geprofileerde voet rustende bolle knop, waarvan de bovenste helft, die door een verbrede ring van de onderste is gescheiden, op dezelfde wijze is versierd als de bovenzijde van het deksel. Op deze knop rust een kleine knopje in de vorm van twee bolletjes op een voetje.